In Rivierklei gaat de hoofdpersoon op zoek naar wat nog rest van de streek waarin hij is opgegroeid. Keer op keer doorkruist hij het gebied en volgt hij de paden uit zijn jeugd. Gaandeweg echter merkt hij dat naarmate hij meer zoekt, de paden steeds minder vaak leiden naar waar hij hoopt uit te komen. Hij moet wel tot de treurige conclusie komen dat de tijd zich ook hier heeft laten gelden. En hij ziet zich genoodzaakt naar het heden terug te keren zonder nog verder op het verleden te kunnen rekenen. Slechts zijn herinneringen zullen hem tot steun moeten zijn. Maar die laten zich nu eenmaal moeilijk delen met anderen.
In een cyclus van 50 verzen wordt deze zoektocht beschreven. Een vergeefse tocht? Toch niet. Iedere zoektocht levert immers altijd iets van waarde op, ook al is het niet datgene waar aanvankelijk naar werd gezocht.